De wet bepaalt dat een professional een ‘redelijk vermoeden’ moet hebben dat een jeugdige één of meer van de in de wet genoemde risico’s loopt. Hij moet, met andere woorden, een inschatting maken van de situatie. Daarbij is het goed te beseffen dat elke situatie uniek is en dat er geen algemene aanwijzingen zijn te geven wanneer wel en wanneer niet tot melding overgegaan zou moeten worden. Het kan zijn dat een jeugdige meerdere van de in de wet genoemde risico’s loopt, maar doordat hij in zijn omgeving goed opgevangen wordt naar het oordeel van de professional toch niet behoeft te worden gemeld. In het andere geval kan het zo zijn dat een jeugdige die ‘maar’ één van de genoemde risico’s loopt, maar er helemaal alleen voor staat, wel (meteen) aan de verwijsindex wordt gemeld. Deze beoordelingsruimte is bewust in de wet opgenomen, zodat de professional, telkens uitgaande van de individuele jeugdige, een op zijn individuele situatie toegesneden, weloverwogen afweging kan maken.

In deze handreiking zijn de in de wet genoemde risico’s verduidelijkt door per in de wet genoemd risico concrete voorbeelden te geven. Deze zijn gerubriceerd in vijf handzame leefgebieden: Materiële omstandigheden, Gezondheid, Opvoeding & gezinsrelaties, Onderwijs & werk en Sociale omgeving buiten gezin en school.

In de tabel achter in deze handreiking is aangegeven onder welke leefgebieden en problemen de risico’s uit de wettekst zijn opgenomen.

 

Deze handreiking heeft geen basis in de wet en heeft dus ook geen juridische status. Het is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de praktijk bij het toepassen van de wet op een concrete situatie. Een professional is dan ook niet verplicht de handreiking te gebruiken.